Mijn doel was altijd om voor de klas te staan, en kinderen dingen te leren en verder te helpen. Maar toen ik eenmaal juf was, merkte ik dat ik wat miste. Als er thuis wat aan de hand was, mocht ik mij daar op school niet mee bemoeien. Dat vond ik lastig. Want dat was eigenlijk wat ik wilde: helpen, maar wel verder kijken dan alleen maar school.
Als jeugdbeschermer kan ik kinderen een stem geven. Ik ben er voor kinderen als hun ouders zoveel problemen hebben, dat ze geen aandacht meer hebben voor hun kind. Ik ben er niet om het gezin perfect te maken. Het hoeft geen 10 te worden. Een zesje is ook goed.
Soms kan je de veiligheid van een kind niet meer garanderen, en dan moet je ingrijpen. Dat is heel heftig voor zowel ouders als kind. En ook als jeugdbeschermer krijg je een hoop narigheid over je heen. Maar je moet het belang van het kind voor ogen houden. Soms zie je het niet direct, maar als na verloop van tijd in de opvang blijkt dat een kind inderdaad verwaarloosd was, dan ben je toch blij dat je hebt doorgezet.
Het liefst hou je het kind bij zijn ouders. Of bij een van de ouders. Met de ouders zoek je, linksom of rechtsom, altijd naar een manier om in gesprek te blijven. Soms ben je als jeugdbeschermer de bemiddelaar, als er tussen de ouders slecht contact is, of als de rechter heeft bepaald dat een ouder zijn kind alleen mag zien bij ons op kantoor. Het is niet ideaal, maar geen contact is ook geen optie.
In dit werk is het niet zo dat mensen de hele tijd tegen je zeggen dat ze je dankbaar zijn. Dat is gewoon niet zo. Je hebt vaak te maken met heel emotionele situaties, en dan is niemand blij dat je er bent. De energie haal ik uit de momenten dat ik zie dat een kind weer normaal kind kan zijn, en net als alle andere kinderen weer naar school gaat en kan spelen.