De mensen met wie wij werken, worden snel vergeten. Maar ze kunnen heel veel. Daar hebben ze soms alleen een beetje hulp bij nodig. Ik vind het heel mooi om die te geven. Dat kan betekenen dat ik ze ’s morgens help met opstaan, maar ook dat ik contact opneem met een curator om iets voor hen te regelen.
Op deze gesloten afdeling zitten mensen met lastige problemen. Als het goed met hen gaat, levert dat hele mooie momenten op. Natuurlijk kan het ook wel eens gevaarlijk zijn. Maar het is niet meer zo als vroeger, dat we iedere dag iemand tegen de grond moeten werken. Tegenwoordig werken we samen met mensen om te kijken wat kan. Ze hoeven niet meer mee in een opgelegd regime.
Ik moet vaak verdedigen dat ik dit werk doe. Bijvoorbeeld als er nieuws is over iemand die opnieuw de fout in is gegaan, zoals met Anne Faber. Dan voer ik op verjaardagsfeestjes discussies over waarom zedendelinquenten een tweede kans moeten krijgen. Er zijn altijd mensen die niet te helpen zijn, maar de meesten zijn dat wel. Die kunnen na hun behandeling op een veilige en nuttige manier meedraaien in de maatschappij. Eén iemand staat niet voor de hele groep. En tien mensen ook niet.”