Als verpleegkundige op een afdeling psychiatrie is je dag nooit hetzelfde. Elke cliënt heeft een ander ziektebeeld. Van te voren weet je niet wat er komt, want de mensen met wie je werkt hebben onvoorspelbaar gedrag, en je moet daar elke keer op inspelen. Dat vind ik ontzettend boeiend.
Ondanks dat de bewoners allemaal een andere diagnose hebben, hebben ze een ding gemeen: ze kunnen nog best veel. Ze zijn bijvoorbeeld veel zelfstandiger dan je zou denken. Deze mensen zijn uitbehandeld, en wonen soms al best lang hier. Soms zijn ze gewend dat ze helemaal verzorgd worden. Daarin probeer ik ze wat te activeren. Ik ondersteun ze, maar ik moedig ze ook aan om zichzelf te wassen, aan te kleden, naar de woonkamer te lopen om te eten. Ik heb veel collega’s die bijna alles voor ze doen. Dat is misschien makkelijker, maar niet per se beter.
Soms vindt een bewoner het lastig om door een man te worden verzorgd. Ik begrijp dat best. Ik zou het ook moeilijk vinden als ik zo afhankelijk was. Dus ik maak daar nooit een probleem van. Naarmate ik vaker kom, raken ze meer gewend aan mij, en in de meeste gevallen vinden ze het juist leuk als ik er ben. Ik kan streng zijn, maar ook wel eens helemaal niet serieus. Met mij kunnen ze vaak lachen. Dat heb je op een afdeling als deze wel nodig hoor, want je moet dingen kunnen relativeren. Ik heb een cliënt die altijd zegt: “Oh, gelukkig dat jij er bent.”
Sinds ik hier werk, ben ik anders gaan kijken naar de psychiatrie. Vroeger zei ik: “Dat zijn alleen maar gekken.” Nu ik de mensen beter ken, weet ik beter.