Mensen die naar een woonzorgcentrum moeten, hebben het vaak moeilijk. Ze zijn de regie over hun leven kwijt. Ze zijn ziek, dementerend, en vooral heel verdrietig en boos. Ik begeleid ouderen die op de wachtlijst staan om bij ons te komen wonen. Dat doe ik op praktisch vlak – wat heeft iemand nodig? – maar ik bied ook psychische steun.
Bij het eerste huisbezoek zijn mensen vaak afwerend. ‘Denk maar niet dat ik hier wegga!’ Hoe vaak ik die zin al wel niet heb gehoord... Het belangrijkste is dan een band opbouwen. Mensen vertrouwen geven. Niet alleen de oudere die moet verhuizen, maar ook de naasten. Partner, kinderen, kleinkinderen. Je verwijst mensen door naar plekken waar ze informatie kunnen krijgen, of steun van lotgenoten. Vooral dementie slaat vaak als een bom in. Het is feitelijk gezien een doodvonnis. Dat doet pijn, daar schrikken mensen van. Ik zeg dan dat ik het begrijp, die machteloosheid. Dat ik het snap. Ik probeer me in hen te verplaatsen: hoe zou ik het vinden als mij zoiets zou overkomen? Soms excuseren mensen zich ook voor hun woede, dan schamen ze zich. In de zorg is het belangrijk dat je je kan inleven, dat je empathisch bent, maar ook dat je met feedback kan omgaan. Je werkt namelijk met mensen die allemaal hun eigen mening hebben en gevoelens. Het belangrijkste is wederzijds respect. Ik zorg omdat ik mensen wil ondersteunen die het niet meer zelf kunnen. Mijn werk is cliënten bij de hand nemen, maar hen ook zo veel mogelijk zelf laten doen en bepalen. Na een aantal weken begint vaak het idee van een verhuizing te wennen. Dan zeggen mensen: ‘U heeft me er langzaam naartoe geholpen’. Dat geeft zo’n kick, als je zoiets hoort.”