Een woonzorgcentrum moet als thuis voelen voor de bewoners. Ik zie het als mijn taak om dat voor elkaar te krijgen, samen met mijn andere collega’s die in de gemeenschappelijke huiskamers van dit woonzorgcentrum werken.
Ik speel spelletjes met de bewoners, zoals ganzenbord of kaartspelletjes, zorg dat iedereen goed eet en drinkt, zet koffie, bewaak het ritme en zorg dat er niet al te veel prikkels zijn: veel bewoners worden daar onrustig van. Elke dag is anders, en elke dag is leuk. Ik heb nooit dat ik thuiskom en denk: goh, we hebben niet gelachen vandaag. Ons werk is belangrijk, maar grapjes maken moet ook zeker gebeuren. Ik zing bijvoorbeeld heel slecht – dat weet ik van mezelf, en dat weten de bewoners ook. Als ik dan een liedje voor ze zing, dan moeten mijn collega’s en de bewoners allemaal lachen. Heerlijk toch? Ze zijn ook zo dankbaar, de bewoners. ‘Wat ben je toch een leuke juffrouw’, zeggen er een paar soms tegen me. Zo lief. En als ik een tijdje weg ben geweest vanwege een vakantie ofzo, dan zeggen ze glimlachend ‘ben je er weer?’ als ik terugkom. Ze vragen me ook naar mijn man, mijn nieuwe huis, en ik vraag naar hun kleinkinderen, en of het goed met ze gaat. Het is belangrijk dat je naar de mensen luistert, en ik doe dat graag. Als ik wegga na een dienst, vind ik het belangrijk dat iedereen een lach op zijn gezicht heeft. Deze mensen verdienen het om een fijne dag te hebben en om in de watten gelegd te worden. Ik ben trots op mijn werk en kan niets anders bedenken dat beter bij me past.