Als speltherapeut geef ik therapie aan kinderen door spelletjes te doen, verhalen te lezen of levensboeken te maken waarin kinderen zelf kunnen schrijven.
Vaak worden kinderen naar mij doorverwezen als er sprake is van angst, of een trauma. Als speltherapeut probeer je aan te sluiten op de persoon die je voor je hebt, of dat nu een kleuter is of een puber.
Om echt met iemand aan de slag te kunnen, heb je wel een vertrouwensrelatie nodig. Dat kost tijd. Eigenlijk vind ik dit nog de leukste fase van de therapie. Laatst had ik een puber voor me zitten: capuchon op, onderuit gezakt, chagrijnig omdat hij hierheen moest en zijn telefoon moest inleveren. Heel gek, maar van dat soort kinderen krijg ik wel energie. Dan ga ik ook onderuit gezakt zitten. En ik begin gewoon te praten. Ik vertel wat, hij vertelt wat. Soms gaan we een potje kaarten. Zo leren we elkaar een beetje kennen. Door een kind van die leeftijd het gevoel te geven dat hij ook iets mag bepalen, wordt de sfeer al heel anders. Ik heb ook nooit iemand meegemaakt die na drie keer zei: ik wil niet meer.
In dit vak is er veel ruimte voor creativiteit en ontwikkeling. Elk kind is weer anders, en je kunt voor elk kind of groep kinderen een nieuwe insteek bedenken. Sinds kort organiseer ik met een collega een vakantieweek voor kinderen die teruggetrokken en angstig zijn op school. We doen spelletjes, toneel, van alles. Aan het eind van de week geven we een voorstelling voor de ouders. Kinderen die aan het begin de hakken in het zand zetten, staan na 5 dagen te stralen op het podium. Als de juf zegt: “ik heb een heel ander kind terug gekregen”, dan weet ik dat ik iets goeds heb gedaan.