Vroeger had ik niks met zorg. Ik vond het al moeilijk genoeg om voor mezelf te zorgen, laat staan voor een ander. Toch pushte mijn docent op het MBO me om dit werk eens te proberen, via een stage. Ze zei: “Je bent zo sociaal, dit is echt wat voor jou”.
Ik had geen idee. De eerste week vond ik het niks. Het was extreem, zag heftige situaties en vond het eng. Na een week realiseerde ik me dat het werk toch bij me paste. Geen enkele dag hier is hetzelfde en je bent altijd met mensen bezig, daar ben ik goed in. In dit vak moet je vaak nieuwe oplossingen voor een probleem verzinnen. Wat gisteren werkte, kan vandaag helemaal niet van nut zijn.
Ik werk met cliënten met moeilijk verstaanbaar gedrag. Daardoor kom je ook in moeilijke situaties terecht en moet je signalen leren herkennen. Als ik bijvoorbeeld een cliënt met z’n hand zie tikken op tafel of rondjes om het huis zie fietsen, weet ik dat ik even moet ingrijpen. Vaak helpt het om gewoon even voor hem te gaan staan en te laten merken dat je er voor hem bent. Op zo’n moment zie je de rust weer terugkeren.
In dit vak moet je niet alleen sociaal zijn, gevoel hebben voor anderen en iedereen met respect behandelen, maar vooral jezelf zijn. Als je niet oprecht bent, prikken cliënten er zo doorheen. Op een één of andere manier voelen ze direct aan wat voor persoon je bent. Ze hebben dan wel een beperking, maar zijn echt niet dom.